De Antiques Road Show is een programma van BBC 2, dat door Groot Brittannië reist en die op exotische locaties taxaties en veilingen organiseert van antieke voorwerpen, die worden meegebracht door het publiek.

Onlangs was er een bezoeker, die een cello had meegebracht. Het instrument moest ongeveer 150 jaar oud zijn en het zal niet toevallig geweest zijn dat de veilingmeester van die avond ook een amateur-cellist was.

Hij nam het instrument uit zijn kist en speelde er op. De veilingmeester meende, dat de cello ongeveer £ 1.000,= waard zou zijn. Daarbij nam hij in aanmerking dat het een degelijk, maar niet bijzonder instrument van ongeveer 150 jaar oud was.

Deze veiling vond plaats in Balmoral Castle – een koninklijk landgoed van maar liefst 260 km2 in het Schotse Aberdeenshire. Koningin Victoria en prins Albert huurden het in 1848 als vakantieverblijf en werden er zo verliefd op dat ze het kochten, goeddeels lieten slopen en groter en grootser weer opbouwden.

‘My dear paradise in the Highlands’, noemde Victoria het. In koninklijke stijl had het kasteel een eigen orkest.

In het gesprek dat zich ontwikkelde tussen de veilingmeester en de eigenaar van de cello vertelde de man, dat het instrument vroeger wel een paar jaar door zijn vrouw was bespeeld, maar nu stond het ongebruikt.

Hij kon de hele geschiedenis traceren en onderzoek maakte duidelijk dat het één van de originele instrumenten, die speciaal gebouwd waren voor het orkest dat op Balmoral musiceerde voor koningin Victoria en haar gemaal. Dat gegeven veranderde de zaak totaal.

De veilingmeester legde uit dat de ‘losse’ waarde van dit niet zo heel bijzondere instrument in geen verhouding stond tot het feit, dat het gemaakt was om te spelen voor koninginnen en koningen. Hij verdrievoudigde zijn schatting ter plekke.

Het verhaal bleef bij mij kriebelen: ik kon zelf ook lijstjes maken van dingen, die een bijzondere waarde hebben gekregen door de relatie met de gever of een eerdere eigenaar: * een boek van Sir William Ramsay, met een opdracht van de auteur aan één van zijn vlijtigste pupillen; * een rijtje eerste exemplaren van boeken die een dierbare vriend geschreven heeft; * het horloge, dat ik ooit van mijn eerste salaris voor mijn vader kocht en terug kreeg na zijn overlijden.

Toen vroeg ik mij af of er niet mensen zijn die ik zou moeten herwaarderen als ik er rekening mee houd voor welke personen en welke doelen ze bestemd zijn. Ik dacht aan het mooie lied van Fanny Crosby :

Neem mijn leven, laat het Heer toegewijd zijn aan Uw eer’, waarin zij haar leven, haar tijd, handen, voeten, stem, kracht, verstand, wil, bezit en uiteindelijk en vooral haar liefde aanbiedt.

Want zo is het natuurlijk. Wij kunnen geneigd zijn om klein te denken van hetgeen wijzelf of de mensen in onze omgeving te geven hebben. We komen ze bij bosjes tegen: Nederlanders, medelanders, autochtoon, allochtoon, ingeburgerd of nog niet.

We groeten ze misschien even, en lopen weer verder: een klein momentje, kleine mensen in het voorbijgaan.

Maar we vergeten de Brief van de Koning die erbij hoort, en die over hen gaat, zelfs als we ze gering achten. In al die kleinheid dragen zij een beeld uit van God, die hen heeft geschapen en die van hen houdt.

En dat geeft aan alle dingen die in Zijn handen gegeven worden een glans en een waarde die in geen verhouding staat tot de economische ruilwaarde. Ik heb eens een cynicus horen voorrekenen wat de waarde van het menselijk lichaam is als je de chemische stoffen, waaruit het is samengesteld, tegen marktwaarde uitrekent en bij elkaar optelt. Dat was niet zoveel.

De heilige Franciscus kwam dichter bij het geheim. Hij noemde zijn lichaam met een kwinkslag ‘Broeder ezel’: Vaak onhandig, vaak onwillig maar met goede verzorging en discipline ook vaak bruikbaar voor de meester en een ideaal vervoermiddel voor kinderen, die nog weten hoe licht het leven zijn kan.

Laat een reactie achter